In de achttiende eeuw wijdden twee mannen - tijdgenoten en tegenpolen - hun leven aan dezelfde intimiderende taak: het determineren en beschrijven van al het leven op aarde. Hun benadering kon onmogelijk meer van elkaar verschillen. Carl Linnaeus, een gelovige Zweedse arts met de flair van een reclameschrijver, meende dat het leven in keurige, statische categorieën paste. Georges-Louis de Buffon, een aristocratische alleskunner en de beheerder van de koninklijke tuin van Frankrijk, zag het leven als een dynamische, altijd veranderende maalstroom aan complexiteiten. Allebei vonden ze hun werk moeilijk, maar niet onmogelijk - er konden toch niet meer dan een paar duizend soorten op aarde leven?
Ze slaagden er geen van beiden in om hun doel te bereiken, maar al doende brachten ze een sterk uiteenlopende visie onder woorden over de natuur, over de toekomst van de aarde en over de mensheid zelf. Linnaeus schonk de wereld concepten als zoogdieren, primaten en homo sapiens, maar ontkende ook dat soorten veranderen en verspreidde racistische pseudowetenschap. Buffon formuleerde vroege versies van de evolutie- en de erfelijkheidsleer, waarschuwde voor mondiale klimaatverandering en pleitte hartstochtelijk tegen vooroordelen. De botsing van hun tegenstrijdige wereldbeelden ging door tot lang na hun dood, toen hun opvolgers streden om de dominantie in de opkomende wetenschap die biologie zou gaan heten.
In Al wat leeft vertelt Jason Roberts een meeslepend, onvergetelijk verhaal waarin hij de met elkaar verweven levens en nalatenschappen van Linnaeus en Buffon onderzoekt - evenals de baanbrekende, vaak noodlottige avonturen van hun volgelingen -, en volgt hij tot in de huidige tijd een ontwikkeling van kennis en ontdekkingen die drie eeuwen overspant.