“Weet, oh prins, dat tussen de jaren waarin de oceanen Atlantis en zijn fonkelende steden verzwolgen, en de jaren van de opkomst van de zonen van Argas, er een tijd was waar niemand zelfs maar van kan dromen. In die tijd kwam Conan de Cimmeriër. Zwartharig, nors kijkend, het zwaard in de hand. Een dief, een plunderaar, een doder. Vervuld van zowel melancholie als grote levensvreugd, verplettert hij de met juwelen bezette tronen der aarde onder zijn gelaarsde voeten.”