Dit boek behandelt op een heldere en overzichtelijke wijze het wettelijke kader inzake de beroepsuitoefening en de deontologie van de architect.
In het eerste deel wordt het ‘monopolie’ van de architect besproken, alsook het recht op het voeren van de titel en het recht om het beroep uit te oefenen. Hierbij wordt er tevens ingegaan op de relevante en recente ontwikkelingen in het Europese recht. Tevens worden de onverenigbaarheden met andere beroepen geanalyseerd en wordt er aandacht besteed aan de verschillende manieren waarop de architect zijn beroep kan uitoefenen: als natuurlijk persoon, als onderdeel van een vennootschap of vereniging of als rechtspersoon. De juridische implicaties van deze keuze worden geanalyseerd en ook de verzekeringstechnische aspecten worden belicht.
In het tweede deel worden de organisatie en de structuur van de Orde van architecten toegelicht. Zo komen de samenstelling, de werking en de bevoegdheden van de verschillende organen van de Orde van architecten aan bod. Vervolgens wordt de deontologie van de architect onder de loep genomen doorheen de verschillende aspecten van het beroep, in het bijzonder het statuut van architect, de algemene beginselen, de onverenigbaarheden, de relatie van de architect met andere actoren en de intellectuele rechten van de architect. Een laatste onderdeel bespreekt de tuchtprocedure.