In de zomer van 1907 eindigt een geologische expeditie in een ramp. Twee van de drie deelnemers verdwijnen op raadselachtige wijze in de Askja-krater - 'de knoop van IJsland' -, diep in het onherbergzame IJslandse binnenland. Volgens het overgebleven expeditielid vonden zij hun graf in het vulkaanmeer dat zij per boot wilden verkennen.
Een jaar later is er een nieuwe expeditie naar de Askja onderweg. Een van de deelnemers is Ina von Monster, de verloofde van een van de verdwenen geologen. Op haar hebben de leegte en de dramatische kant van het IJslandse landschap een heel andere uitwerking dan op haar reisgenoot, Hans Otten, die zijn eigen gevecht levert met de spoken uit het verleden. Als zij geconfronteerd worden met de man die de eerste expeditie overleefde, krijgt het verhaal een geheel nieuwe wending.