Dit boek is gegroeid uit het doctoraat van Christine Van Roy over de verblijfsregeling van kinderen bij echtscheiding, in het bijzonder de verblijfsregeling van co-ouderschap zoals ingevoerd door de wet van 18 juli 2006. Het boek onderzoekt op een empirische wijze en aan de hand van een exhaustieve analyse van de rechtspraak de toepassing van deze verblijfsregeling.Dit unieke boek biedt de lezer een vernieuwend overzicht van de criteria die door de rechtspraak in acht worden genomen bij het beoordelen van de vorderingen over de verblijfsregeling van co-ouderschap, en welke van deze criteria meer of minder doorwegen in de “concrete omstandigheden” ex artikel 374, § 2, vierde lid BW. De lectuur van dit boek brengt lezers ertoe, of ze jurist zijn of niet, om na te denken over de vraag welke concrete criteria meer en minder belangrijk zijn bij het beoordelen van de verblijfsregeling voor kinderen. Hiermee hoopt de auteur een zo breed mogelijk publiek te bereiken en hen bewust te maken van deze belangrijke en ingrijpende materie, waar bijzonder veel mensen mee in aanraking komen.Christine Van Roy behaalde in 2001 het diploma van licentiaat in de rechten en in 2002 het diploma van licentiaat in het notariaat. Van 2002 tot 2015 was zij advocaat aan de balie van Mechelen. Zij was van 2009 tot 2015 als assistente verbonden aan het Instituut Familie- en Jeugdrecht aan de KU Leuven. Sinds januari 2016 zetelt zij als familierechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde en ze werd recent voorgedragen als raadsheer in het hof van beroep van Brussel. In september 2019 promoveerde zij met dit proefschrift tot doctor in de rechten aan de KU Leuven.