De betrekkingen tussen de Europese constructie en de Staatshervorming worden in het teken van de "wederzijdse neutraliteit" geplaatst. Europa, dat geacht wordt de nationale identiteit van de Lidstaten te eerbiedigen, dient zich niet in te laten met de wijze waarop de Lidstaten de machten en verantwoordelijkheden verdelen tussen de verschillende politieke instanties waaruit ze zijn samengesteld. Omgekeerd, de grondwettelijke keuzes die ter zake gesteld worden, mogen een verzuim van de Staten aan hun Europese verplichtingen niet rechtvaardigen. Deze wederzijdse neutraliteit berust op een delicaat evenwicht. Vrij in de bepaling van de middelen, niettemin moeten de Staten een welomschreven resultaat garanderen: de institutionele hervormingen worden dus onderworpen aan "Europese verplichtingen", zeker diffuus en indirect, maar niettemin reëel. Deze verplichtingen wegen niet alleen op de inhoud van deze hervormingen, maar ook op het besluitvormingsproces zelf en het tempo ervan. In sommige opzichten draaien deze verplichtingen uit op het herzien van, wederom, de basisaxioma's van het Belgisch federalisme. Dit boek probeert een stand van zaken omtrent deze veelzijdige problematiek op te maken, door analyses van juristen en politologen afkomstig van beide kanten van de taalgrens te kruisen.