Idem est non esse et non probari.
Zowel advocaten als magistraten worden dagelijks geconfronteerd met de bewijsproblematiek.
Het bewijs in het burgerlijk proces was de laatste jaren aan belangrijke evoluties onderhevig, zowel op wetgevend vlak, als in de rechtspraak.
De wetgever vereenvoudigde de bewijsgaring door de mogelijkheid van bewijs door overlegging van schriftelijke verklaringen alsook de advocatenakte in de wet op te nemen.
In de rechtspraak werden nieuwe inzichten omtrent de bekentenis, vertrouwelijkheid en onrechtmatig verkregen bewijs vastgelegd.
Als gevolg van de evoluerende rol van de rechter in de toepassing van het recht op de feiten, rijst in het kader van het bewijs de vraag naar de taakverdeling tussen rechter en partijen.
Kan de rechter ermee volstaan de door partijen aangeleverde bewijsmiddelen te beoordelen, of dient hij ook zelf bewijselementen te kwalificeren?
Ook de regeling inzake bewijslast blijft nieuwe vragen oproepen.
Is de bewijslast met name een statisch gegeven of dient deze steeds opnieuw te worden beoordeeld in het licht van de dynamiek van het proces?
De internationalisering van de samenleving en de grensoverschrijdende geschillen maken het thema van de grensoverschrijdende bewijsgaring ten slotte tot een thema dat elke rechtspracticus aanbelangt.