Sinds de zesde staatshervorming van 2014 is het Vlaamse Parlement bevoegd voor de aanpassing van grote delen van de Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965. Na jaren discussies over modellen van jeugdbeschermingsrecht,herstelrecht en jeugdsanctierecht kwam het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht tot stand (BS 26 april 2019).
Het gaat om een apart systeem waarbij de jeugdrechter maatregelen (voorbereidende fase) en sancties (fase ten gronde) oplegt in functie van de ernst van het jeugddelict en andere criteria. Deze sancties zijn beperkt in tijd en zijn dus niet verlengbaar wegens bijvoorbeeld schoolverzuim of slecht gedrag van de minderjarige, maar kunnen wel worden ingetrokken of ‘verlicht’ door de jeugdrechter zelf, al dan niet na een evaluatieprocedure. De verantwoordelijkheid van de minderjarige wordt aangescherpt. Het parket beschikt over meer mogelijkheden om de zaak na overleg met de minderjarige en zijn advocaat af te handelen (zoals voorwaardelijk sepot en een ‘positief project’). Hoewel het decreet voor 16- en 17-jarigen zware sancties kent, zoals voor sommige misdaden een ‘gesloten begeleiding’ voor maximaal zeven jaar, mogelijk gevolgd door terbeschikkingstelling tot tien jaar, bleef de uithandengeving behouden, en kan onder strenge voorwaarden het gewone strafrecht worden toegepast.
Grote delen van de jeugdbeschermingswet blijven bestaan, zoals de meeste procesregels, en, in een overgangsregeling tot uiterlijk 1 september 2022, de regels over plaatsing van minderjarigen als maatregel van opvoeding. Ook dit temporeel recht wordt grondig toegelicht. De 11 bepalingen van het aanvullend decreet van 24 september 2019 werden in de tekst verwerkt.
Bart De Smet (°1969) is doctor in de rechten (UAntwerpen, 1996) en sinds 1 september 2019 advocaat-generaal met opdracht bij het Hof van Cassatie. Hij publiceerde eerder over het jeugdbeschermingsrecht.