Zes kleine prinsjes wilden dolgraag koning zijn. Eentje stal de koninklijke plastimobiel, maar viel in het ijs, werd helemaal stijf – toen waren ze nog met vijf. Vijf kleine prinsjes droomden van de macht. Eéntje poetste het paleis met een dweil, oh, wat een pret! Maar hij zakte door het parket, hij was zo dood als een pier – toen waren ze nog met vier. Vier kleine prinsjes verlangden ernaar vorst te zijn. Eentje ging tuinieren in hartje winter, kreeg pneumorragie, toen waren ze nog met drie. Drie kleine prinsjes wilden zo graag koning zijn. Eentje ging royaal ontbijten, maar een smeedijzeren koekenpan deed zijn schedel splijten, toen waren ze nog met twee. Twee kleine prinsjes hongerden naar macht. Eéntje nam een koninklijk bad, maar, oh! was dat verdacht, het water was nat! Hij zonk als een steen – toen was er nog maar één. Eén klein prinsje bleef achter, alleen. Toen kwam hij Ambroise tegen – Ambrosius I is de officiële naam – en toen was het ook met hem gedaan.