In 2008 beslist het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat er een advocaat moet zijn bij iedere ondervraging door de politie en later in de strafprocedure (de Salduzrechtspraak). Een advocaat, zo zegt het Hof, beschermt tegen dwang én is nodig om participatie tot gelding te brengen vanaf het prille begin van de procedure. In België was in dit bijstandsrecht bij verhoor niet voorzien, en de inpassing ervan in de Belgische ondervragingscultuur verliep niet vlekkeloos. In dit boek wordt een rechtsfilosofische beginselenanalyse gebruikt om te bekijken hoe België het doet in het licht van het Salduzacquis. Vastgesteld wordt dat de focus in België uitgaat naar het dwangverbod en dat participatie door de verdachte in de schaduw wordt gesteld van de instructienorm ‘niet dwingen’ – een liberale, negatieve conceptie van vrijheid voor de strafprocedure. De auteur maakt aannemelijk dat een positieve strafprocesrechtelijke vrijheidsconceptie een veel nuttiger toetsingskader is ten opzichte van het Salduzacquis. In aansluiting daarop wordt beargumenteerd waarom de Belgische inquisitoire strafprocedure zeer goed toegerust is om een dergelijk tegensprekelijk bijstandsrecht te verwelkomen.Het Salduzacquis in verhouding tot de Belgische ondervragingscultuur is een diagnose van de huidige ondervragingscultuur in België en doet voorstellen tot verbetering daarvan. De in het boek verwerkte blauwdruk voor de strafprocedure innoveert ten opzichte van de hedendaagse wetenschapsbeoefening en stemt tot nadenken over de institutionele vormgeving van de juridische wereld. Maarten Colette studeerde Rechten en Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen aan de VUB. In 2021 behaalde hij zijn doctoraat aan de VUB, waarvan dit boek een commerciële bewerking is. Maarten Colette is gastprofessor aan de VUB, vakgroep Interdisciplinaire Studies van het Recht.