De procedureregels die de zoekingen naar strafrechtelijk relevante informatie vormgeven, zijn erg versnipperd en complex: de huiszoeking, de netwerkzoeking, de fouillering, de telefoon- en informaticatap, bijzondere opsporingsmethoden, ... Elke zoeking kent een eigen regime met specifieke voorwaarden. De meeste Europese staten kampen met dit probleem omdat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens het legaliteitsbeginsel uit artikel 8, 2 EVRM streng interpreteert: het moet voor rechtsonderhorigen duidelijk zijn wanneer en hoe de overheid zich kan inmengen in hun privéleven. Een kluwen van regels dat bewijsvergaring moeilijk en inefficiënt maakt, is het resultaat. De digitalisering van bewijs maakt des te meer duidelijk dat de bestaande regels complex, onduidelijk, achterhaald en inconsistent zijn. Nu de wetgever met nog een nieuwe set regels het digitale speurwerk verder vormgeeft, wordt de complexiteit nog opvallender.
Met een grote hervorming van het strafprocesrecht in het verschiet is het erg nuttig het volledige wetgevende regime over zoekingen naar strafrechtelijk bewijs onder de loep te nemen. Dit boek vat daarom aan met een analyse van het huidige juridische regime van de zoekingen. Vervolgens bestudeert de auteur de verschillende relevante mensenrechten, waarbij ze eerst ingaat op de positieve plicht van staten om een efficiënt strafrechtelijk onderzoek te voeren. Vervolgens komen de grenzen aan bod die de mensenrechten en andere fundamentele waarden (zoals het recht op privacy, zwijgrecht, beroepsgeheim en journalistiek bronnengeheim) aan het overheidsoptreden stellen. Daarnaast wordt ook een blik geworpen op de Amerikaanse bescherming tegen “unreasonable searches” en het Duitse grondrecht op de integriteit en vertrouwelijkheid van persoonlijke informatiesystemen. Uiteraard houdt de auteur ook de reactie op onrechtmatig verkregen bewijs tegen het licht. Op grond van deze analyse komt ze tot een concreet voorstel voor een nieuw juridisch kader voor de zoeking.
Tot slot spendeert de auteur bijzondere aandacht aan de internationale problematiek inzake zoekingen naar digitaal bewijs. De territoriale soevereiniteit komt immers steeds meer onder druk te staan door het wereldwijde internet, waarbij data over grenzen heen worden opgeslagen en diensten grensoverschrijdend worden aangeboden en geconsulteerd.
Charlotte Conings was als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Strafrecht verbonden aan de rechtsfaculteit van de KU Leuven. Zij is advocaat aan de balie van Brussel.