Tweede, uitgebreide editie.
Sinds kunst in de achttiende eeuw esthetisch werd, bedoeld voor de ervaring van de beschouwer, hebben veel belangrijke filosofen het hoofd gebogen over de vraag wat kunst nu eigenlijk is en waarom we haar zo belangrijk vinden. Rob van Gerwen laat duidelijk zien hoe de discussie over de aard en het belang van de kunst verschuift. Hij staat stil bij de eigenzinnige benaderingen van de moderne filosofen Baumgarten, Hume, Kant, Hegel, Schopenhauer, Ingarden, Gadamer, Adorno en Wittgenstein en hun onderlinge relaties. Ieder hoofdstuk opent een universum van denken, met een interne samenhang waar niemand tussen lijkt te kunnen komen - totdat met het volgende hoofdstuk het feest van het nadenken weer opnieuw begint. In een laatste hoofdstuk geeft Van Gerwen de ontwikkeling in het denken over kunst kritisch weer vanuit vragen zoals wij die nu zouden stellen.