In dit boek staat het kredietrisico centraal. In het eerste hoofdstuk wordt het kredietrisico nauwkeurig omschreven en onderscheiden van het tegenpartijrisico en de marktrisico’s. Tevens wordt stilgestaan bij de verschillende componenten en de kwantificering van het kredietrisico.In een volgend hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de diverse juridische technieken die financiële instellingen gebruiken om het kredietrisico te beheren. De knelpunten en beperkingen van de traditionele technieken voor het beheer van kredietrisico worden daarbij geïdentificeerd.Vervolgens wordt grondig ingegaan op twee technieken die na de financiële crisis op de voorgrond zijn getreden als instrument voor het beheer van het kredietrisico: de kredietderivaten en de effectisering.De werking en kenmerken van de belangrijkste kredietderivaten worden in detail geanalyseerd, waarna wordt afgetoetst of zij bruikbaar zijn om een kredietrisico te beheren. In het bijzonder wordt nagegaan welke risico’s de kredietderivaten met zich meebrengen voor de partijen en het financieel systeem in zijn geheel. De impact van de nieuwe wetgevende initiatieven EMIR, MIFIR en de Dodd-Frank Act komt daarbij uitvoerig aan bod.In een derde hoofdstuk wordt de werking van de true-sale-effectisering volledig ontleed. Onder meer de werking van de effectisering, de gebruiksmogelijkheden en de impact op de balans van een financiële instelling worden onderzocht. In hoofdstuk vier worden twee schijnbaar verwante technieken onderzocht: de gedekte obligaties (covered bonds) en de collateralized debt obligations (CDOs). Er wordt nagegaan of en onder welke voorwaarden deze technieken bruikbaar zijn voor het beheer van het kredietrisico.Tot slot wordt dieper ingegaan op de boekhoudkundige rapportering van de effectisering. De voorwaarden waaronder de originator de onderliggende activa mag weglaten en de SPE moet consolideren, worden onderzocht op basis van US GAAP en IAS/IFRS.