In een dichtbevolkt en dichtbebouwd gebied als Vlaanderen is het haast onmogelijk om een coherent beleid inzake ruimtelijke ordening en andere ruimtegebonden beleidsdomeinen te voeren zonder te raken aan de rechten en de belangen van private eigenaars. Zij kunnen namelijk, als gevolg van een beleidswijziging een aanzienlijke vermogensschade lijden of een aanzienlijke vermogenswinst realiseren.
In discussies hierover wordt niet zelden verwezen naar de bestaande regelingen inzake planschadevergoedingen en planbatenheffingen. Hoewel de planschaderegeling van 1962 en de planbatenregeling van 1977 dateren, zijn ze actueler dan ooit en geven ze nog steeds aanleiding tot tal van juridische en technische vraagstukken wegens de vele onduidelijkheden die ze bevatten en bovendien stellen zowel de rechtsleer als de rechtspraak de geldigheid van bepaalde aspecten ervan in vraag.
De eerste tekst in dit boek schetst de evolutie van de planschade- en planbatenregeling en gaat dieper in op alle belangrijke juridische vraagstukken waartoe de opeenvolgende versies van die regelingen aanleiding hebben gegeven. De drie volgende bijdragen gaan dieper in op de belangrijkste aspecten van de planschadevergoeding, m.n. de procedurele aspecten, de pecuniaire aspecten en – onvermijdelijk – de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof over deze materie. Vervolgens wordt de keerzijde van de medaille behandeld, m.n. de planbatenheffing. Het boek sluit af met een omvangrijke bijdrage waarin wordt gefocust op de technische vraagstukken waartoe de berekening van de planschadevergoeding en van de planbatenheffing aanleiding geeft.
Naast een grondige analyse van de regelgevende normen, komen ook tal van uitgewerkte praktijkvoorbeelden hierbij aan bod.
Dit boek is een echte eye-opener, want het besluit is maar al te vaak dat de huidige regels tot inconsequente of zelfs oneerlijke resultaten leiden.
Met bijdragen van Marc Boes, Matthias Valkeniers, Joris Geens en Olivier Verhulst, David Keyaerts, Filip De Preter, Ruth Moors en Robert Palmans.