De privaatrechtelijke handhaving van het EU-mededingingsrecht is een fascinerend leerstuk dat in volle ontwikkeling is. Overeenkomstig artikelen 101-102 VWEU is het ondernemingen bijvoorbeeld verboden om prijsafspraken te maken of misbruik te maken van hun machtspositie. Wanneer zij dat toch doen, kunnen andere marktspelers, zoals consumenten of concurrerende ondernemingen, schade lijden. Die marktspelers hebben recht op een vergoeding van de door hen geleden schade. Ondanks de intuïtieve logica achter de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht brengt dat leerstuk in de praktijk een resem (praktische) uitdagingen met zich mee.
Het gevoerde onderzoek bespreekt die schadebegrotingsproblematiek uitvoerig. Het gaat dieper in op de synergetische wisselwerking tussen de verschillende economische begrotingsmethoden en de toepasselijke regels. Het doet dat in vijf overkoepelende onderzoeksfases: (I) de aard en doelstellingen van het Europese recht op schadevergoeding, (II) het gemengde juridisch-feitelijke schadebegrip, (III) de verschillende (voor- en nadelen van de) economische schadebegrotingsmethoden en -technieken, (IV) de toepasselijke Belgische regels en een vergelijking met het Duitse, het Engelse & het Welshe en het Nederlandse recht, en (V) een afweging tussen het integraliteitsprincipe en de noodzakelijke correcties op dat principe (in het licht van de onderzoekscriteria accuraatheid en praktische toepasbaarheid). Het onderzoek bevat enkele normatieve overwegingen, zoals de erkenning van de afschrikkende functie van de privaatrechtelijke handhaving van het EU-mededingingsrecht en de introductie van een uitdrukkelijke proportionaliteitsafweging bij de schadebegroting.