Bij de vormgeving van nationale stelsels van personenbelasting wordt in de regel aanzienlijk belang gehecht aan het draagkrachtbeginsel. Deze bijdrage wil op een kritische manier de betekenis en de waarde van het draagkrachtbeginsel in de Belgische personenbelasting onderzoeken.
De idee dat belastingheffing in overeenstemming met de draagkracht van belastingplichtigen een noodzakelijke voorwaarde is voor een rechtvaardig stelsel van personenbelasting wordt vaak als een evidentie beschouwd. Nochtans kan de juridische waarde van die idee moeilijk gedefinieerd worden. In België lijkt het draagkrachtbeginsel eerder beschouwd te worden als een rechtvaardigheidsideaal; een leidraad voor de wetgever bij het opstellen van fiscale wetgeving, die echter niet bindend of afdwingbaar is. Daarbij wordt doorgaans verondersteld dat het draagkrachtbeginsel een veruitwendiging of toepassing van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel (art. 10, 11 en 172 Gw.) is.
Die verticale veruitwendiging van het draagkrachtbeginsel, of verticale gelijkheid, is dan de maatstaf die moet bepalen op welke manier de belastingheffing van belastingplichtigen met verschillende draagkracht moet verschillen. Een courante invulling daarvan houdt in dat belastingplichtigen met ongelijke draagkracht een verschillende belasting moeten betalen in verhouding tot hun ongelijkheid en dat, gezien de veronderstelling dat draagkracht niet evenredig stijgt met het inkomen, progressieve tarieven nodig zouden zijn om verticale gelijkheid te garanderen. Hoofdstuk II bespreekt (een aantal van) de invullingen die de bestaande onenigheid kunnen verklaren, alsook de assumpties die impliciet aanwezig zijn in de aangehaalde veronderstellingen. In hoofdstuk III worden vervolgens twee recente voorstellen tot hervorming van de Belgische personenbelasting kritisch beoordeeld in het licht van die rechtvaardiging en invulling. In hoofdstuk IV worden kritische bedenkingen geplaatst bij de relevantie van het draagkrachtbeginsel. In hoofdstuk V wordt gewezen op de risico’s van de instrumentalisering van de personenbelasting. In hoofdstuk VI volgt dan de conclusie.