Het recht deelt goederen op in categorieën als roerende en onroerende goederen, vervangbare en niet-vervangbare, verbruikbare en niet-verbruikbare, lichamelijke en onlichamelijke, goederen in en buiten de handel, goederen die toebehoren aan private personen en aan publiekrechtelijke organen. Om een goed in een van deze categorieën te kunnen onderbrengen, zijn bepaalde criteria vereist. Die criteria kunnen objectief of subjectief zijn.
De objectieve elementen zijn inherente kenmerken van het goed, gerelateerd aan hun aard: onroerende goederen zijn bijvoorbeeld onbeweegbaar of onverplaatsbaar. Subjectieve elementen zijn veeleer gerelateerd aan de bestemming van het goed, die uitgaat van de wil of bedoeling van de eigenaar en niet noodzakelijk voortvloeit uit de kenmerken van het goed.
Het onderscheid tussen de objectieve en subjectieve criteria vervaagt. Zo bestaan er onroerende goederen door bestemming, roerende goederen door anticipatie, conventioneel verbruikbare goederen, ... Deze toenemende subjectivering doet de vraag rijzen naar de contouren van dergelijke kwalificaties en hun gevolgen voor partijen en derden.
In dit boek onderzoekt Ann Apers wat de rol is van de wil van partijen bij het kwalificeren van goederen in het algemeen en als roerend of onroerend en verbruikbaar of niet-verbruikbaar in het bijzonder. Ook de gevolgen van die wilsautonomie (voor partijen én derden) komen aan bod, net als de vraag naar de wenselijkheid van wilsautonomie bij de kwalificatie van goederen.
Dit boek is dan ook een innoverend en belangrijk naslagwerk voor vermogensadvocaten, magistraten, notarissen én fiscalisten.
Over de auteur
Ann Apers promoveerde in 2016 tot doctor in de rechten aan de KU Leuven. Zij is daar verbonden aan het Instituut voor Goederenrecht en is tevens advocaat aan de balie van Brussel.