De regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in het onderwijs is niet langer een federale bevoegdheid. Zo kunnen de onderscheiden gemeenschappen daar een eigen invulling aan geven. In de praktijk gaat het echter om een amalgaam van aparte, veeleer hybride regelingen die een mengelmoes zijn van eigen regels en het klassieke vakbondsstatuut. Kenmerkend zijn bovendien de enorme complexiteit en verscheidenheid.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het niet-hoger onderwijs en het hoger onderwijs. Daarnaast zijn er grote en kleine verschillen naargelang van het onderwijsnet. Gelet op het feit dat het onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid is, treden er ten slotte ook verschilpunten op tussen het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, dat van de Franse Gemeenschap en het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap, om van het onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog maar te zwijgen. Het opzet van dit boek is dan ook om de bomen en het bos van elkaar te (onder)scheiden.
Dit boek wil vooral een systematisch en volledig antwoord bieden op de vraag welke regeling inzake de collectieve arbeidsverhoudingen van toepassing is in het niet-hoger onderwijs op het niveau van de onderscheiden gemeenschappen en welke actoren daarin een rol spelen. Daarbij volgen de auteurs de gebruikelijke opdeling tussen het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerde officieel onderwijs en het gesubsidieerde vrij onderwijs. Verder besteden zij onder andere ook aandacht aan eventuele netoverschrijdende regelingen, naast nog een aantal andere buitenbeentjes.
Op het eerste gezicht lijkt dit een weinig uitdagende onderzoeksvraag aangezien ervan uitgegaan mag worden dat die regelingen duidelijk zijn. Niets is minder waar. Om het met de woorden van een van de recensenten van ons manuscript te zeggen: “fascinerend om te zien wat voor een misselijkmakend ingewikkeld systeem er in het onderwijs bestaat".
Als slot omvat dit boek de conclusie en evaluatie van deze studie met zowel bevindingen als verbetervoorstellen.