In
De witte weg vertelt Edmund de Waal de geschiedenis van het
materiaal dat hem als keramist al zijn hele leven fascineert. Door te
reizen naar de plekken waar porselein werd uitgevonden, vervaardigd,
verfijnd, verzameld en begeerd, probeert hij de aantrekkingskracht te
doorgronden van wat ooit bekendstond als ‘het witte goud’. Hij bezoekt
de drie landen – China, Duitsland en Engeland – die bepalend
zijn geweest bij de ontdekking, de verspreiding en de popularisering
van de techniek om uit klei keramiek te maken.
Zijn zoektocht voert hem ook verder de wereld over: hij doet de
zijderoute aan, bezoekt de paleizen van Versailles en Venetië, strijkt
neer in Delft, schrijft over de Cherokees in North Carolina, vertelt
de familiegeschiedenis van de Wedgwoods en slaat de zwarte bladzijden
van de twintigste eeuw niet over: Himmler leidde zijn gasten rond in
zijn eigen porseleinfabriek
in Dachau, die werd bevolkt door zorgvuldig
geselecteerde kampgevangenen.
De geschiedenis van porselein, zo leert De Waal, is meer dan een
verhaal van serviezen en beeldjes, van elegante gebruiksvoorwerpen
en gewilde verzamelaarsobjecten.
De witte weg is de meeslepende
kroniek van een persoonlijke en alomtegenwoordige bewondering
voor een procedé waarin alchemie, kunst, rijkdom, handwerk en
schoonheid samenkomen.
‘De witheid van porselein is als het
schrapen van de keel, als verstommend publiek
wanneer de spreker op ons neerkijkt
en zijn papieren ordent.’