Net als consumenten kunnen ook ondernemingen in hun contractuele verhouding met andere ondernemingen worden geconfronteerd met oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen. Op het eerste gezicht lijkt het verbod op oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in artikel VI.104 WER hiervoor een oplossing te bieden. De buitencontractuele kwalificatie van die bepaling en de bijbehorende vordering tot staking verhindert echter dat die bepaling in de contractuele B2B-verhouding wordt toegepast. In dit boek wordt die buitencontractuele kwalificatie aan een kritische analyse onderworpen. Ook het potentiële nut van het gemeen recht, zoals het verbod op rechtsmisbruik, en het mededingingsrecht wordt onderzocht. Daarnaast biedt dit boek een heldere kijk op de manier waarop deze materie in Frankrijk en Duitsland wordt benaderd. Bovendien wordt ook een belangrijke gedragscode uit het Verenigd Koninkrijk besproken. Tot slot formuleert de auteur een concreet voorstel voor een aangepaste wetgeving, waarbij ook ruimte wordt gelaten voor gedragscodes.