Wat is het verschil tussen overeenkomsten onder bezwarende titel en overeenkomsten om niet? Waaruit bestaat de kosteloosheid van een overeenkomst? Welk criterium maakt het mogelijk om eenzijdige en wederkerige overeenkomsten van elkaar te onderscheiden? Waarom sluit de wederkerigheid van een overeenkomst de kosteloosheid ervan (niet) uit?
De voorgaande vragen hebben betrekking op de belangrijkste categorisering van overeenkomsten in het burgerlijk recht. In de artikelen 1102 tot en met 1106 van het Burgerlijk Wetboek beschouwt de wetgever overeenkomsten enerzijds eenzijdig dan wel wederkerig (dit is de juridisch-technische aard van een overeenkomst) en anderzijds onder bezwarende titel dan wel kosteloos (dit is de juridisch-economische aard van een overeenkomst).
De omschrijving die aan iedere soort overeenkomst is gegeven, laat echter te wensen over. Helderheid en coherentie ontbreken. Nochtans worden de advocaat, de notaris, de magistraat maar ook de fiscus zeer vaak geconfronteerd met het kwalificatievraagstuk. De juridisch-technische en de juridisch-economische aard van een overeenkomst geven immers aan of bepaalde rechtsregels al dan niet van toepassing zijn op de kwestieuze overeenkomst. Zo bepaalt de wederkerigheid van een overeenkomst of deze gerechtelijk kan worden ontbonden volgens artikel 1184 BW. Maar wanneer is een overeenkomst wederkerig? Daarnaast is de juridisch-economische aard van een overeenkomst de sleutel tot verschillende fiscaal- en erfrechtelijke bepalingen. De kosteloosheid van een overeenkomst die een vermogensoverdracht inhoudt, heeft zo tot gevolg dat de toegekende voordelen inkortbaar zijn. De begiftigde kan in bepaalde omstandigheden immers door de erfgenamen van de andere partij worden aangesproken. Maar wat als de ‘begiftigde’ de bevoordeling ontkent en beweert dat de overeenkomst onder bezwarende titel is? Welke elementen bepalen dan de daadwerkelijke juridisch-economische aard van de overeenkomst?
Uit de praktijk blijkt dat er in functie van de in het geding zijnde belangen wel eens voor een kwalificatie wordt geopteerd. Het hoeft geen betoog dat de (on)wenselijkheid van de gevolgen van een kwalificatie zelf onwenselijk is als criterium voor die kwalificatie. In dit werk wordt nagegaan welke criteria dan wel de aard van een overeenkomst bepalen. Daarbij is uitgebreid aandacht besteed aan de schenking onder last, de wederkerige schenkingen, de borgtocht, de lening op interest en vele andere bijzondere contracten. Dit boek is dan ook van onschatbare waarde voor notarissen, advocaten en magistraten en iedereen die beroepshalve geconfronteerd wordt met de juiste kwalificatie van een overeenkomst.