1916. Zomer. West Vlaanderen, in een dorpje aan de IJzer. Twee jongens. Twee neefjes. Tussen kind zijn en groot worden in.
Hun leven draait om de boerderij, werken op het veld, de school met veel te strenge nonnen, en de mis dienen bij een pastoor die denkt dat hij God de vader zelf is. Maar gelukkig ook om zwemmen in de rivier. En dansen met pasgeboren kalfjes.
Het dorpsleven wordt overschaduwd door de Grote Oorlog: Duitse soldaten op zoek naar een Engelse spion die ze niet kunnen vinden. Waar de dorpsbewoners voor boeten! Langzaam veranderen de twee jongens van toeschouwers aan de zijlijn in actieve deelnemers die het verloop van het verhaal mee zullen bepalen. Met een einde dat het leven in het dorp, maar ook dat van henzelf, voorgoed zal veranderen.