In periodes van economische en monetaire instabiliteit ervaart een contractpartij sneller problemen om haar contractuele verbintenis uit te voeren. Een leverancier kan bijvoorbeeld (financiële) moeilijkheden ondervinden om producten te leveren aan de overeengekomen prijs omdat de prijs voor grondstoffen plots enorm sterk is gestegen. Met de relatief recente financiële en economische crisis in het achterhoofd is het bijgevolg niet verwonderlijk dat de overmachts- en de imprevisieleer recent meer aandacht krijgen. Zowel de overmachts- als de imprevisieleer komen tegemoet aan de situatie waarbij een contractpartij maar moeilijk haar verbintenis kan uitvoeren doordat de omstandigheden zijn gewijzigd nadat die contractpartij haar overeenkomst gesloten heeft. Terwijl de overmachtsleer tot het geldende Belgische recht behoort, kent de imprevisieleer in principe geen plaats in ons recht.
In dit boek wordt nagegaan of de situaties die klassiek aan de imprevisieleer zijn voorbehouden, niet onder de noemer van de overmachtsleer kunnen worden gebracht. Als deze situaties door de overmachtsleer kunnen worden gevat, heeft het geen zin meer om – zoals auteurs vaak doen – een afzonderlijke imprevisieleer uit te werken. In het onderzoek komt aan bod het klassieke onderscheid tussen de situatie waarbij het voor de schuldenaar onmogelijk is om een verbintenis uit te voeren (overmachtsleer) en de situatie waarbij de schuldenaar het zeer moeilijk krijgt om een verbintenis uit te voeren (imprevisieleer), naast de overige toepassingsvoorwaarden die de twee leerstukken delen en de rechtsgevolgen van elk van beide leerstukken.
Dit boek is de handelseditie van het proefschrift dat Michaël de Potter de ten Broeck op 23 augustus 2016 succesvol verdedigde aan de Universiteit Gent. Naast zijn voltijdse activiteit als juridisch adviseur, is de auteur op heden als vrijwillig medewerker verbonden aan de vakgroep Metajuridica, Privaat- en Ondernemingsrecht van de Universiteit Gent. Hij is ook lid van het Centrum voor Verbintenissenrecht (‘CVR’).