In de bundel Voortgangsverslag komt een dichter aan het woord die de blinde ambitie van de jeugd al even achterzich heeft gelaten: 'Arme jeugd. / Al die toekomst.' Voor hem geen Sturmund-Drang meer die kwelt. Hij heeft, zo berekent hij, misschien nog tienduizend morgens voor zich, en gebruikt dus nu al zijn laatste blok aluin. Ook op het gebied van zijn genoegens heeft hij zijn eisen bijgesteld. De liefde hoeft niet meer te wezen wat ze was, en de mooiste muziek is die geworden waarbij je afwassen kan. Ondertussen heeft zijn waarnemingsvermogen niets aan scherpte ingeboet. Bijvoorbeeld wanneer hij naar dieren kijkt, zoals de mus met zijn 'vlerkerig, scheef kopje / even huiselijk als schichtig', of de eend die alles kan maar niets goed: 'haar zwemmen is met heel het vette lijf / in 't water maar wat wapperen met de poten / er onder, en het beste ervan hopen'. Tot het jeugdige gevoel toch nog een keer de kop opsteekt. Dan springt de dichter razend snel op zijn fiets, en weg is hij: 'het zeegat uit'.